IN DE DONKERSTEEG

Wij zijn als kinderen. Zoals een kind zijn wij dat voortdurend veranderingen verwacht en daardoor in een gezegende toestand van verhevenheid leeft. Wij wensen niet in het heden te bestaan maar naar de toekomst uit te kijken. Vandaar de dofheid en de geestelijke armoe en de ontreddering die ons bestaan vaak overschaduwt wanneer wij niet krijgen wat wij wensten.

In de Donkersteeg zit er een vent die geen verwachtingen koestert. Hij zit daar al jaren, voor zover ik kan vaststellen. Dag in, dag uit. Hij maakt er een dagtaak van, van daar in de Donkersteeg te zitten. Hij heeft er zijn plek in de samenleving gevonden. Hij is zoals de vogels uit het Nieuwe Testament. Hij zaait niet, hij maait niet, hij gaat niet naar de kapper, noch kweekt hij papavers of heeft hij een idee voor een nieuwe roman of ziet hij ergens een allerlaatste gaatje in de markt. Hij zit er op de stoep bij de ingang van het supermarktje aldaar. Daar passeren heel veel mensen die nog wat centen kunnen missen en die ze eventueel in zijn plastieken potje kunnen werpen. Alleen wanneer zij dat wensen. Deze man dringt niet aan. Hij zingt niet en hij speelt geen viool, hij verbruikt geen benzine, geen elektriciteit, alleen een beetje lucht, maar lucht is voorlopig nog gratis en in grote voorraden aanwezig, wat vele ondernemende mensen in deze samenleving een doorn in het oog is. Ik heb hem ook nog nooit iets zien eten of drinken. Want op den duur, in de loop der jaren ben ik hem in het oog gaan houden, waarbij steeds in mij spontaan de vraag opwelde die voor de hand ligt: verveelt deze mens zich niet?
Ik had dikwijls dienen vast te stellen dat ikzelf en iedereen die ik ken voortdurend geëntertaind moet worden, in dusdanige mate dat ik bijvoorbeeld niet in staat ben mijzelf terug te trekken in mijn privé-wc zonder medeneming van een tijdschrift dat mij een beter inzicht in mijzelf of in onze ingewikkelde sociale omgeving zou kunnen verschaffen of dat mij toch enigszins zou vertroosten of mijn nieuwsgierigheid bevredigen. Ik ben zelfs niet in staat van een warm bad te genieten zonder een boekje bij de hand. Men zou denken: we hebben het warm water uitgevonden en nu gaan we daar een keer volop van genieten want in de middeleeuwen was het eerder koukleumen geblazen maar dat is nu voorbij en jongens, laat het buiten maar regenen en stormen, wij zitten hier gezellig in ons tobbetje te plietsepletsen dat het een aard heeft of als godenkinderen weg te doezelen terwijl de hete dampen rond onze dwaze kop op een poëtische wijze in nevelen verslierten. Ja, neen, dan wil ik toch nog de gazet erbij om te zien of er nog iets interessants gebeurd was in de wereld. Ik moet hierbij denken aan een toneelstuk dat ik ooit zag. Een man zit te wachten tot de krant in de bus valt en hij vraagt voortdurend aan zijn vrouw of de facteur nog niet is langsgekomen. De dag ervoor was de dokter op bezoek geweest en die had toen over het hek willen springen maar hij had zijn sprong gemist en was toen lelijk op de keien beland en er vervolgens bewusteloos blijven liggen. Nu zat die man waarvan sprake vruchteloos op de krant te wachten en dan zegt zijn vrouw: ‘misschien is er gisteren niets gebeurd.’ En die vent zegt: ‘en den doktoor dan?’ En dan zegt zijn vrouw: ‘ja, precies alsof ze voor den doktoor speciaal een gazet gaan drukken.’
Onze vriend in de Donkersteeg heeft nog nooit van zijn leven een gazet gelezen want ik vermoed dat hij ergens uit de Balkan komt en hier in ons land hebben ze geloof ik geen Balkaanse gazetten. Hij heeft genoeg aan zijn gedachten. Hij ziet er niet verdrietig uit, noch is zijn blik ledig. Hij denkt wel degelijk aan iets maar dat is zijn geheim. Maar zijn gedachten verstoren hem niet omdat hij niet denkt, zo vermoed ik, aan iets wat nog komen moet of iets dat tot zijn spijt en gramschap tot een onherstelbaar verleden behoort. Hij moet de hele dag aan iets denken dat naast de teleurstelling, de hoop en het verlangen bestaat maar waar ik tot dusver geen weet van heb.

LUC DE VOS