EEN DRUILERIGE HERFSTDAG

Die ochtend diende ik naar Brussel te reizen voor een aantal gewichtige zaken, die er verder niet toe doen. Ik besloot de trein te nemen aan het Dampoortstation.

Het was een druilerige herfstdag. Druilerig inderdaad. Ik vind, met bijvoeglijke naamwoorden moet men niet altijd te origineel uit de hoek willen komen. Wanneer het herfst is en u moet een opstel maken en het regent een beetje en hier en daar valt er een blad van de bomen en er heerst een sfeer van lusteloosheid, dan moet u altijd schrijven dat die herfstdag druilerig was. Ik zou het op een meer inventieve manier kunnen beschrijven maar ik heb nu geen goesting en geen tijd om op literair verantwoorde wijze op zoek te gaan naar alweer iets dat indruk zou maken op de mensen zodat ze zouden zeggen: ‘ja, jongens, die Vos, die gebruikt immer van die oorspronkelijke, zelfbedachte beelden en kleurrijke bijvoeglijke naamwoorden.’ Dat soort commentaar of lof draagt niet bij tot een persoonlijk positief zelfbeeld, ik ben al content als er een bak trappist in de kelder staat en er een hesp aan het plafond hangt. Vandaar dus: druilerig was die herfstdag, en verder geen gezeur.
Ik heb het woord voor de aardigheid toch nog eens opgezocht in de nieuwe van Dale, veertiende editie, en het staat er nog altijd in. Druilerig: (van het weer) stil en somber; en ook: regenachtig. Ik heb die nieuwe van Dale, de luxe editie met extra spellingsgids, gekregen van de stichting van de dikke van Dale. Ze hadden aan allerlei literatoren gevraagd om een slogan te bedenken voor de lancering van deze veertiende editie en onder andere mijn slogan was door die mensen uitgekozen om op de reclameaffiche en de folders te staan. Mijn slogan luidt: ‘de nieuwe dikke van Dale: alweer een staaltje van acrobatische acribie.’ Het woord acrobatisch komt uit het Grieks en betekent letterlijk: op de tenen lopend, en we gebruiken het woord tegenwoordig vooral om een gevoel van bewondering te uiten voor een krachttoer. Het minder bekende woord acribie komt ook uit het Grieks en betekent: uiterste nauwkeurigheid. Acrobatische acribie: zoals u merkt betreft het hier een soort van hyperalliteratie, een soort van binnenrijm, een taalspel met twee woorden die zowel qua inhoud als qua vorm elkander aanvullen. Dat vonden die gasten van de dikke van Dale puik. En daarom had ik dus die nieuwe editie van ons aller woordenboek ten geschenke gekregen. Ik had nog gezegd tegen die gasten dat ze dat echt niet moesten doen. Ik had eerlijk gezegd liever een bak trappist of een gerookte hesp gekregen want ik had al een van Dale, namelijk de vorige, dertiende editie. Die is bijna evengoed als de nieuwe. Er staan ook enorm veel woorden in om op te zoeken. Men vindt er alleen geen nieuwe woorden zoals dioxinekip en sms’je. Maar die moderne taalrommelwoordenschat, daar moet ik allemaal niet van weten, ik gebruik die woorden toch niet. Maar goed, ik was toch content met dat gigantische drukwerk want een gegeven paard is goud waard, en eigen haard mag men niet in de bek kijken.
Ik kwam daar dus toe aan het Dampoortstation op die herfstdag die enigszins druilerig was. De trein reed net voor neus weg. Alweer een niet echt originele gebeurtenis. In films en boeken zijn treinen altijd net vertrokken wanneer de protagonisten het perron opstormen. Origineler ware geweest dat het een mooie dag was en dat ik rustig op tijd de trein naar Brussel had genomen. Neen, het moest alweer zo zijn dat het clichébeeld in voege trad. Daar stond ik in de kou op het perron.
Ik liep terug naar beneden om in de cafetaria een trappist te drinken met een boterham met hesp. In de lange gang daarheen stond er een bende vrolijke jongeren te kouten met elkander en onnozele praat te verkopen, zo zijn jongeren nu eenmaal. Net toen ik hen voorbij liep riep het haantje de voorste: ‘kijk, dat is die gast, die zanger van dat groepje, ik heb hem gisteren nog op televisie gezien, die onnozelaar!’ En lachen dat ze deden! Ik gebaarde van pijken aas. Deze uitdrukking staat niet van Dale, maar u begrijpt wat ik bedoel. Ik bemoeide mij enige tijd met mijn eigen zaken tot het tijd werd om de volgende trein te nemen. De bende van daarnet had ondertussen post gevat op het perron. Ik liep hen voorbij met mijn beschaamde kop in de grond en die haantje de voorste had mij weer in het oog gekregen en deze keer riep hij: ‘maar jongens, kijkt, daar is hij weer, hij achtervolgt ons, het is geloof ik een fan van ons!’
Achteraf kon ik er zelf nog mee lachen.

LUC DE VOS