EEN WIT KONIJN

Iemand zei mij: schrijf een keer wat meer over pijn. Maar dat probeer ik nu net niét te doen. Ik probeer de pijn uit de wereld te helpen door schone liedjes te zingen en enorm onnozel te doen op allerlei podia.

Wanneer de mensen mij bezig zien dan zeggen zij tegen elkander: kijk, daar is Vos weer bezig, zie hem eens staan brullen en lawaai maken, dat is pas een blijde kerel die zich enkel richt op het vreugdevolle in deze wereld. Laten wij een voorbeeld aan hem nemen.
Mijn voorbeeldfunctie als bekende Vlaming is binnen deze materie niet te onderschatten, ik zweer het u. We moeten moedig voorwaarts gaan. En elkander beminnen. Maar de mensen doen niet anders dan over hun miserie vertellen. En ruzie maken, altijd maar ruzie maken. Ik kwam gisterenavond laat thuis en ik zei tegen mijzelf: ik zal een keer kijken of er geen schoon programma is op de televisie, dan leer ik misschien iets bij. Er waren twee meisjes aan het bekvechten met elkaar. Ze waren allebei verliefd op een jongen en die jongen mocht kiezen welke vrouw hij tot de zijne wou maken. Dat was de premisse van dat programma. Natuurlijk dat daar ruzie van kwam, want die vrouwen wilden natuurlijk vechten voor hun geluk. Ik zat te denken: als die vrouwen nu eens overeen kwamen en zeiden: weet u wat, we worden allebei zijn lief, dan is die jongen ook gelukkig en dan hoeft hij niet te kiezen en dan zijn we van al die miserie van af. Maar zo eenvoudig mocht het niet zijn, er moest ruzie gemaakt worden. U kunt zich wel voorstellen dat ik daar en toen een aanval van weemoedigheid en tristesse ervoer. Kom nu een keer overeen, zat ik te denken. We leven maar een keer. Er is alleen dit moment, verder zijn we bezitsloos als mens, we houden enkel dit moment in onze handen en zo meteen zijn wij het kwijt. Mocht ik die gast zijn, ik zou zeggen: kom, we maken er een triootje van, makkelijk zat.
Waarom vertel ik dat nu? Wel, ik ging vorige week een konijn kopen om op te eten. Bij Diegenant in de St-Lievenspoortstraat.
Ik zei tegen de madam: ‘voor mij een konijn, alstublieft.’
‘Welk soort konijn mag dat zijn?,’ vroeg die dame.
Ik zei: ‘een wit konijn.’
‘De witte konijnen zijn op, meneer. We hebben alleen nog gespikkelde.’
‘Gespikkelde konijnen lust ik niet,’ zei ik en ik ging mijns weegs. Ik moest denken aan toen ik een kind was, toen had ik ook een paar konijnen, dat waren mijn lievelingsdieren. Maar toen ze groot waren moesten we ze opeten van mijn moeder. Zo erg vond ik dat niet. We hadden ook een gans thuis. Het was een grappig dier en op een dag hebben we die ook opgegeten. Vroeger waren de mensen hard, beenhard, hard als staal.
Van bij Diegenant stak ik de straat over naar de Brusselsepoortstraat richting de vertalersschool waar ik vroeger nog vruchteloos mijn hersenen zat te pijnigen. Ik kwam aan het huis op de hoek van de Krevelstraat waar in die tijd een café was waar ik ‘s middags mijn boterhammen kwam opeten. Ik was er in geen twintig jaar nog gepasseerd. Het huis stond leeg. Vroeger was het een New Wave-café. Ze draaiden daar Echo and The Bunnymen en zo. Hier had ik ooit een keer een meisje uit mijn klas naar toe genomen op wie ik dol was. Ik wilde haar zeggen dat ik bijna krankzinnig werd van haar bolle wangen en dat ik als het ware gloeiende dolken in mijn maag gevoelde telkens ik bij haar was en dat ik ‘s nachts mijzelf bevlekte aan de hand van haar naakte beeld dat ik opriep in mijn geest. Maar dat had ik daar en toen allemaal niet durven te zeggen. Ik heb daar en toen eigenlijk niets tegen haar gezegd. Er was een vreemde kracht die mij weerhield van datgene te zeggen wat ik moest zeggen. Zij daarentegen vertelde over haar lief die voor dokter studeerde en met wie zij die zomer op vakantie ging gaan naar het zuiden van Frankrijk.
Ik was toen helemaal kapot van binnen, geloof ik. Ik wilde eigenlijk niet meer leven maar tegelijk was ik dol van angst om te sterven.
Nu was ik twintig jaar later plots aanwezig bij datzelfde huis dat daar stond als een monument van mijn liefde die niet mocht bestaan. Waar zou dat meisje nu zijn? Haar naam was ik vergeten. De naam van haar lief weet ik nog: Victor heette die. Inderdaad, de overwinnaar. Daar stond ik in de eenentwintigste eeuw bij dat huis en ik kon alleen maar denken: hoera, ik leef nog! De pijn zal mij niet knechten. Integendeel: de pijn maakt mij sterker.
Begrijpt u nu waarom ik zeg: mensen, bemint elkander, nu het nog kan. Er is enkel dit moment dat wij in onze hand houden.

LUC DE VOS