Ik mocht Luc De Vos wel, en dat had ik hem mogen zeggen

Waarom gaat iedereen dood, tegenwoordig ? En wat gebeurt daar toch in de goede stad Gent die zoveel van haar iconische burgers verliest in een tempo dat alleen de Duivel kan behagen? Ik herinner me nog maar al te goed hoe de koude mist over Lochristi hing toen wij en vele andere vrienden daar niet zo lang geleden afscheid kwamen nemen van die dierbare (pdw).

Ik denk ook met afschuw terug aan de droeve tijdingen die ons bereikten en meldden dat Fons Sijmons, de basman van The Scabs, Paul De Spiegelaere, de songsmid van The Machines en diens bijna-naamgenoot Patrick De Spiegelaere, een van de goede fotografen van deze krant, ijlings naar de overkant waren vertrokken.

En dan heb ik het nog niet eens over die ware vrienden van de kunst – opera-intendant Gerard Mortier, museumconservatoren Jan Hoet en Wim Hozee, die recentelijk allemaal the building verlaten hebben.

En toen was er natuurlijk, precies één week geleden, de emo-bom die bij mij persoonlijk insloeg via VTM’s Danny Verstraeten. Het slechte nieuws betrof deze keer een volkszanger die velen onder ons blijkbaar aanspraken met namen uit de animale sfeer. ‘Voske’, ‘Beer’ of ‘lieve, kleine Piranha’. Zelf kende ik hem niet, al ben ik hem wel een keer of twee tegengekomen op publieke plaatsen en hebben we toen ook telkens een paar woorden gewisseld. Valse quatsch waarmee pseudo-schuchtere mensen elkaar wel eens om de oren slaan.

Het toeval wilde nu eenmaal dat hij de wereld van de rock-‘n-roll op glorieuze wijze betrad toen ik die allang met stille trom verlaten had.

Maar ik mocht hem en zijn werk wel, en dat had ik hem mogen zeggen, vind ik nu. Ik vind ook dat we dat allemaal zouden moeten zeggen tegen mensen en andere artiesten zolang ze nog het onmiskenbare voordeel kennen in leven te zijn.

Ik had hem ook moeten zeggen wat ik nog het beste van alles vond aan Luc De Vos en zijn harige mannenorkest. Dat ze zo fucking luid speelden, wanneer ze rockten.

Ik heb ze voor het eerst gehoord toen ik in 1992, laat op een zondagavond en eerder toevallig, de AB kwam binnengewaaid terwijl ze na de finale van de toenmalige Rock Rally de tijd opvulden die de jury nodig had om de winnaar van dat jaar aan te duiden. Ze waren net ‘Anja’ aan het spelen en terwijl ik met enige droefheid mijn trommelvliezen voelde scheuren, wist ik wel zeker: deze gasten zijn helemaal uit het juiste hout gesneden. De soort die in het Noord-Ierse Derry een bende als The Undertones heeft opgeleverd, het New Yorkse stadsdeel Queens van een combo als The Ramones voorzag, en aan de grauwe industriestad Newcastle ooit de geweldige The Animals schonk.

Terwijl ik vorige zaterdag naar dat nieuws van ‘de VTM’ keek, was ik ook naar Bob Dylan aan het luisteren.

En gek genoeg zelfs naar een song die handelt over de muzikale afscheidsgroet van één grote chanteur-compositeur aan een andere. Ik heb het nu over Bob Dylan en zijn melopee voor Lennon, ‘Roll On, John’, een song die een beetje verloren staat op Zimmy’s recentste cd Tempest.

Ik had dat lied, eerlijk gezegd, nog niet zo gek veel beluisterd maar het deed me onmiddellijk aan De Vos denken. In het stuk cursieve tekst dat nu volgt, hoeft u alleen de naam John door Luc te vervangen en u zult begrijpen wat ik bedoel. Ik weet dat ik, zoals steeds, op u kan rekenen.

‘I heard the news today, oh boy

They hauled your ship on the shore

Now the city’s gone dark

There is no more joy

They tore the heart right out and cut it to the core

Shine your light, move it on, you burn so bright, roll on John.’

Ik zou het zelf niet beter kunnen zeggen, al moet ik daarbij meteen toegeven dat ik dat niet écht geprobeerd heb. Als het over verbale droefheid gaat, leg ik mijn lot graag in de handen van Robert Zimmerman.

Al kende de nu helaas aflijvige De Vos er ook wat van, zoals ik kon afleiden uit de verkillende versie van Gorki’s ‘Geef al je geld aan de arme kinderen’ die Patrick Riguelle vorige maandagavond laat zo prachtig zong aan de Reyerslaan.

Ook al geen vrolijk verhaal is de persoonlijke helletocht die met vaste hand en arendsoog wordt verteld in Waste Land, de derde en met voorsprong beste film van landgenoot Pieter Van Hees. Ik ben de prent vorige week gaan bekijken in mijn favoriete Brusselse bioscoop, de Vendôme, in hartje Matongé, niet toevallig ook de plek waar Waste Land zich grotendeels afspeelt. De film maakte een diepe indruk op mij. Door het verhaal, door de regie, door de fotografie, door de uitzonderlijke cast.

Achteraf stond ik wat verweesd te staan, daar aan die windhoos die men de Naamse Poort noemt. Ik wachtte heel even op bus 71 maar stapte tenslotte toch maar met een air van je ne sais quoi een klaarstaande taxi in.

Het was een goeie taxi. Duits topmerk, lekkere verwarming, goeie stereo waarop ik meteen de gedempte trompet van Miles Davis herkende. De chauffeur was, zoals veel protagonisten uit Waste Land, een zwarte medemens. Hij humde Miles’ goed verborgen melodie fijntjes mee en vroeg of ik een mooie avond had doorgemaakt. Ik zei zachtjes “Oui.” “U ziet er anders niet écht vrolijk uit”, zei hij en ik beaamde dat. “Pas joyeux, mais heureux”, antwoordde ik en toen zei ik hem dat ik net de derde beste Belgische film aller tijden gezien had. En dat die andere Rundskop heette.

Grapje. We reden langs de lichtjes van de Zavel naar de benedenstad. Ik speelde Van Hees’ film helemaal opnieuw af in mijn hoofd en zag daar hoe Jérémie Renier, die in Waste Land de rol van politie-inspecteur Leo Woeste speelt, het eigen saison en enfer in zijn kop trachtte te onderdrukken.

Daarom past het ook hier hulde te brengen aan Pieter Van Hees en aan alle mensen met wie hij deze film gemaakt heeft. Het doet zonder meer deugd uit een cinemazaal te komen waar je door de makers van de film niet als een idioot bent beschouwd.

Vlak voor ik uit de taxi stap herinner ik me nog een werkelijk ijzersterke en ontroerende kortfilm die Van Hees lang geleden maakte, toen hij nog op de filmschool zat. Die film heette Eenzaamheid is des mensen, zoals alle goede films eigenlijk zouden moeten heten. En de volgende cd van Gorki ook.

Al is het niet zeker dat die er nog gaat komen.

De Morgen,Marc Didden