Laten we hard leven

Er hing dichte mist in Gent, op de dag na zijn overlijden. Dat had de wereld tenminste goed begrepen, dat het gepast was, dat serene stilvallen van alle tijd. Wat mist in mijn hoofd steevast doet, nu Luc De Vos nooit meer in zijn stad rond zou gaan lopen.

Ik kan daar niet goed tegen, dat fijne mensen er opeens niet meer zijn.

Het valt ook zo moeilijk te bevatten, ik zag hem onlangs nog maar. Hij stond daar, zomaar tussen andere mensen, terwijl ik werd geïnterviewd op de Boekenbeurs. Bijna raakte de zin die ik aan het zeggen was grammaticaal niet correct aan zijn einde. Omdat het mij zo blij verwonderde dat hij de moeite nam om te blijven luisteren, de grote Luc De Vos. Die daar natuurlijk gewoon rondliep omdat hij ook nog ergens iets moest doen rond zijn recent verschenen roman, maar evengoed.

Ook al glimlachten we toen onze blikken kruisten, ik weet nog dat ik mij afvroeg of hij wel blij was, eigenlijk, die man met zijn eeuwig zachte blik, met iets fronsend donkers daar nog achter. Ik heb het hem niet kunnen vragen, nadien werd ik opgewacht door mensen die hun boek wilden laten signeren. Dat spijt me nu.

Ik kende hem niet goed, maar ik kende hem wel. Soms hield hij me tegen op straat, dan zat hij met een vraag en keek hij mij aan alsof hij er bijna zeker van was dat ik het antwoord wel zou weten. Hij, de man die eeuwig leefde van de hoop. Vaak sprak hij nog een derde aan, of een vierde, en het gesprek kletste de kwartieren daarna alle kanten op, zomaar op de stoep. Luc De Vos was zo’n man die weigerde haast te hebben. Heerlijk vond ik dat.

Wat mij trof toen ik hem de eerste keer ontmoette, tijdens een project waar een bende artiesten vrijwillig aan meewerkte, was hoezeer de mens samenviel met het werk. In mijn wereld pleit dat voor iemand. Ik geloof dat het ook daarom is dat het me stoort, wat ik nu al een paar keer hoorde en las in de media: “Hij schreef eenvoudige liedjes.” Laten we toch stoppen met dat zo te zeggen. Als het zo eenvoudig was, deden we het allemaal.

Hij was een artiest die woorden zo wist te gebruiken dat ze zich vastzetten in hoofden en harten van mensen met heel verschillende voorkeuren en achtergronden. Prachtig. En hij heeft minstens één hit uitgebracht die een plek verwierf in het collectieve geheugen van vele generaties. Dat is nogal wat, dat is meer dan veel schrijvers ooit zullen kunnen zeggen.

Ik lees dat mensen nu massaal muziek van Gorki aan het downloaden zijn. Dat is mooi, natuurlijk. Zoals hij zelf al zong: “Niemand gaat ooit verloren.” Dat zijn muziek hem bij ons houdt, een beetje toch, dat is iets goeds. En toch, ik wil zelf dezer dagen net niét naar zijn liedjes luisteren, merk ik.

Misschien omdat ze mij er al te heftig aan herinneren dat zijn zoon niet door een nummer kan worden vastgehouden, en dat een boek of een uitgeknipte column geen warmte geeft in bed.

Ik wou hem wel graag nog eens zien praten, want ook dat kon hij zo goed. Ik zocht en vond archiefmateriaal van hem in talkshows allerhande. Zo hoorde ik hem tegen Michiel Devlieger zeggen: “Het leven is een aaneenschakeling van vergissingen.” Waarop Michiel wat oeierig antwoordt dat het toch allemaal goed gaat, met hem en zijn muziek en alles, en waarom het dan zo donker moet, en in zijn teksten ook al. Luc De Vos denkt echt na, even, en zegt dan: “Maar de redding is nabij als de nood het hoogst is.”

Behalve soms, zit ik daarbij te denken, en dan zie ik die zetel weer, waar hij levenloos in werd gevonden.

Tweeënvijftig was hij nog maar, en nu al niet meer onder ons, het heeft mij echt ontregeld. Deze man die misschien niet zo goed wist hoe dat precies moest, leven, maar die dat toch maar, met grote intensiteit en diepe vragen en veel gevoel, alle dagen bleef proberen. Laten we, mee voor hem, hard leven. En niet vergeten om onszelf te redden. Omdat wij dat nog kunnen, en de mooie Luc De Vos niet meer. Vaart wel, schone mens, wij zullen aan u blijven denken.

De Morgen, Griet Op de Beeck