Geen rock-’n-rollheld

Godverdomme Luc! Het is ondertussen bijna dertig jaar geleden dat ik nogal ongecontroleerd luidop godverdomme riep, op een openbare plaats. Dat was in de kille gang van een RVT-instelling waar mijn vader na een lange strijd overleden was. En nu zaterdagavond dus opnieuw. In de Vooruit. Godverdomme, riep ik. Nadat een collega mij het verschrikkelijke nieuws had gemeld. Hij wou het mij als eerste laten weten, omdat hij wist dat ik je toch al meer dan twintig jaar kende. Nog voor het in deze jachtige nieuwstijden online zou gaan.

Of het echt de eerste keer was, herinner ik me niet – wat doet een precieze datum er nu nog toe? – maar het moet begin de jaren negentig geweest zijn. Toen je met Gorki optrad in Lochristi, en ik er niet als journalist, maar als bewaker van de backstageruimte aan de slag was. Een nichtje van mij – een mooi en jong intellectueel meisje, zoals jij jonge meisjes zo graag omschreef – had me gevraagd of ik even van mijn positie misbruik wilde maken, zodat ze even bij jou backstage kon komen. ‘Maar natuurlijk’, zei je toen, en je schreef een verjaardagsboodschap op een kaartje dat ze aan een van haar eerste liefjes wou sturen. Jij was helemaal geen rock-’n-rollheld. Je speelde het hooguit als je op het podium stond. Niet ernaast.
In de loop van de jaren volgden de professionele contacten elkaar op. Ik herinner mij dat je me ooit vroeg om je niet altijd even expliciet te citeren, ook al had je iets wel degelijk publiekelijk gezegd. Je had daar een goede reden voor. Ook je moeder las de krant, en je wou haar niet choqueren.

Weet je nog Luc – ook dat jaartal ben ik vergeten – toen we samen naar Amsterdam reden, om Thé Lau te interviewen. Je kende Thé, want in het prille begin van Gorki – misschien schreven jullie dat toen nog met een Y – toerden jullie nog met The Scene. Thé had zijn eerste roman, De Sterren van de Hemel, geschreven, en ik had je gevraagd of je hem daarover voor de krant wou interviewen. Je las de drukproeven en op een dag reden we dus samen naar Amsterdam. Daar aangekomen deed je, toen we in de straten van Amsterdam liepen, een uitspraak die zo typerend voor jou was: ‘Rudy, stel u voor! Wij, twee simpele gasten van den buiten, Lochristi en Wippelgem, dat wij hier nu in Amsterdam lopen en gewoon mogen aanbellen bij de grote Thé Lau.’ Typisch jou: die oprecht eenvoudige verwondering over de dingen en de zelfrelativering. Ook hier bleek: jij was helemaal geen rock-’n-rollheld.

Ik zag je vaak in de stad wandelen. Hoofd naar beneden gebogen, boodschappentas in de hand. Je liep graag in de stad, je was graag alleen. Naast het podium was je, een beetje zoals Bart Peeters, zelfs wat mensenschuw. Zoals die keer in de Charlatan. Een zondagavond. Jaren geleden. Een caféconcert. Je was alleen, stond naast mij en keek me aarzelend aan. Tot je de vraag stelde. Of ik met mijn gsm naar Sandra wou bellen, want dat ze het concert ook wel zou smaken, en dat je zelf – zoals ik wist – geen gsm had, maar dat je toen toch ondervond dat het wel nuttig kon zijn. Je vroeg het, alsof je 5.000 euro vroeg. Je was helemaal geen rock-’n-rollheld. Toch niet naast het podium.

En zo jongensachtig eerlijk. In november 1994, ook al twintig jaar geleden stel ik nu vast, trad je gratis bij mij thuis op, voor een benefietconcert voor 11.11.11. Ik had het huisconcert de naam Geef al je geld aan de arme kinderen gegeven, verwijzend naar een van je vele prachtige liederen. Het jaar daarna nodigde ik je uit als gewone gast. Je zei toen dat je niet zou komen, want tweehonderd mensen in een huis, dat vond je wat druk. Maar je vroeg wel heel bedeesd of jouw Sandra mocht komen, en of ze een viertal vriendinnen mocht meebrengen. En of ze een paar boterhammen met die lekkere meatloaf voor jou mocht meebrengen naar huis. Een aantal jaren lang bracht ik je met een bepaalde onregelmaat toen thuis een portie meatloaf die je dankbaar, maar toch altijd gegeneerd in ontvangst nam. En je vroeg hoeveel je schuld was. ‘Niets’, zei ik toen, ‘dat is in ruil voor de liedjes die jij maakt.’

Ik breng je een portie mee, naar ginderboven, en die eten we dan samen op.

RUDY TOLLENAERE , Het Nieuwsblad