VOORUIT

Ik zat zondagavond samen met Benedicte in het café van de Vooruit. ‘Die beelden van die vier naakte mannen, het is allemaal nogal retro,’ zo sprak Benedicte, ‘en ik vind: retro is zo passé.’
Ik zei: ‘die beelden die dit gebouw torsen, dat is een illusie natuurlijk, het is slechts een ornament, van plaaster, er ligt een gigantische poutrel boven hun hoofden, Benedicte, Het zijn slechts symbolen en het was de bedoeling, honderd jaar geleden, om in deze symbolen te geloven. Elke tijd waarin de mensen leven wordt beschouwd als de eindtijd. Dat is al sinds de verlichting zo, Benedicte. Tot en met de middeleeuwen was er geen vooruitgang, er was de eindeloze aaneenrijging van de eeuwen en dezelfde, eendere handelingen werden gesteld, dat heb ik allemaal gelezen in De naam van de roos van Umberto Eco en dat is een topboek, beter nog dan die thrillers van Pieter Aspe en het boek is echt beter dan de film. Sinds de verlichting, nog maar pas driehonderd jaar geleden, drong een vooruitgangsdenken de geesten binnen. Er werd naar allesomvattende eindoplossingen gezocht die voor eeuwig zouden gelden. Daarom bevinden wij ons hier in een gebouw dat werd opgericht als een eindoplossing. De arbeiders waren eindelijk bevrijd van de bazen en de tijd van verknechting zou nooit meer weerkeren. Zeventig jaar later lag die droom letterlijk in puin want de twintigste eeuw was er over heen gegaan en dat was me het eeuwtje wel.’
‘Inderdaad,’ zei Benedicte, ‘er is eigenlijk van alles en nog wat gebeurd, gedurende de afgelopen twintigste eeuw, te veel om op te noemen, eigenlijk.’
Ik zei: ‘gij zijt jong en mooi en gij draagt van die leuke laarsjes en uw benen zijn prachtig in die minirok, Benedicte, en alles wat gij zegt is gedrenkt in ironie want gij leeft in deze tijd waarin niets ernstig wordt genomen. Ik was hier werkzaam als metserknaap, dertig jaar geleden, toen ze het gebouw van de ondergang wilden redden. Ik was een archetypische gebuisde student die van geen hout pijlen wist te maken en in het rond doolde en nergens nog een licht zag, vandaar de thematiek van een aantal droevige liederen die ik in de loop der tijden heb gemaakt, die handelen over deze periode in mijn bestaan. Het was het jaar 1980. Het gebouw stond zwart en duister te vergaan onder de elementen. Het zou binnenkort worden afgebroken. Dat stond vast, Benedicte, alles in Gent moest wijken voor de vooruitgang. Wij leefden toen immers in de eindtijd der eindtijden, al het oude zou worden afgebroken en alles zou worden opgelost. Op zondagnamiddagen zaten hier oude socialistische mannetjes met alpijnse petten op hun hoofd sigaartjes te roken. Onder deze vier naakten die hier het gebouw torsen zag ik hun vrouwen met elkander dansen, bumper tegen bumper, zoals ze dat in die tijd noemden, in die onmogelijke tijd waarin het gebruik in voege was dat vrouwen met elkander dansten. In 1980 stond ik te kijken naar deze archeologie die spoedig zou verdwijnen. Retro was toen nog niet uitgevonden.’
Benedicte sprak: ‘gij denkt dus, Vossieboy, dat wij nu denken dat ook wij in een eindtijd denken te leven?’
‘Ja, dat denk ik, Benedicte. Ik denk dat wij over zovele jaren helemaal anders zullen denken over wat wij nu denken. Net zoals die mensen die deze naakte mannen bouwden als symbolen die dit gebouw moesten dragen, dat naieve idealisme, dat geloof in een betere wereld, de dageraad van de bevrijding die ging aanbreken.’
‘Ik denk dat gij u vergist, Vossieboy. Dit is beste tijd ooit, die wij nu beleven.’
‘Denkt gij dat echt, Benedicte, denkt gij dat echt?’
‘Ja, en stop nu met dat denken. Kijk eens om u heen, Vossieboy, ziet gij al die jonge mensen hier, het kruim van onze natie, allemaal jonge, intelligente, mooie mensen die van elke dag een feest maken. Zijt gij niet blij van hier tussen deze mensen te leven?’
Ik keek om mij heen. Er kwam een jonge vrouw voorbij gehuppeld en ze droeg natuurlijk ook een minirok en van die laarsjes die het heelal deden wankelen. En Benedicte zei: ‘ziet gij dat meisje, dat meisje is gelukkig, zij weet wat zij wil, dat meisje heeft de tijd van haar leven, dit café hier is een geluksgenerator, ziet gij dat niet, gij met uw amateurfilosofie over de eindtijden. Gij denkt te veel na over de tijd als lineair gegeven, de tijd is altijd en eeuwig nu. Het thema tijd kan niet langer meer op goedkeuring van de denkers rekenen, het is een uitgewoond thema, de tijd is vastgelegd, gestagneerd, omdat mensen in het heden wensen te leven of zelfs in de toekomst omdat zij er van uitgaan dat de toekomst wellicht hetzelfde zal zijn als het heden, met steeds nieuwe wonderlijkheden die op ons afkomen. Uit het niets, zonder dat wij erom vragen. Was er iemand in 1980 die hevig verlangde naar een mobiele telefoon die niet gewoon ergens aan een draad hing maar die men bij zich kon dragen? De woorden van een groot dichter luiden en ik parafraseer: ‘weg met de melancholie, heb nu toch eens heimwee naar de toekomst!’
Ik zei: ‘Benedicte, gij hebt gelijk: hoe meer zielen, hoe meer volk. En hoe meer vreugde, hoe meer lol wij kunnen trappen, dat moet u immer voor ogen houden: het volk van bij ons wil zich voortdurend amuseren. Dit is een fenomeen van na de Tweede Wereldoorlog. Voor 1940 wilden de mensen alleen maar afzien en miserie verkopen en heksen op de brandstapel gooien en godganse dagen in stinkende fabrieken gaan werken tot ze er door de tering verkankerd bij neervielen. Zo waren de mensen vroeger, het lijden zat hen in het bloed en afzien, dat deden ze graag. Na de bevrijding is dat allemaal veranderd. Plots wilde iedereen zich voor de lol wel eens amuseren. Want de socialisten en de vrijdenkers hadden de arbeiders wijsgemaakt dat er geen hiernamaals bestond na dit leven. Grijp uw kans en leef nu!, zo luidde het parool. Sindsdien willen de mensen 24 uur op 24 lol trappen, voor het te laat is. Maar om zich te amuseren hebben de mensen andere mensen nodig. Nu hebben ze gelukkig net op tijd de I-phone uitgevonden.
Benedicte zei: ‘Vossieboy, hebt gij nog altijd geen mobiele telefoon? Beseft gij niet wat gij allemaal mist, mijn dikke knuffeldier?’
Ik keek naar de beelden die de Vooruit onderstutten: die vier slaven waarin de mensen geloofden. En ik dacht: leve het socialisme!

Luc De Vos