STUBRU 1

Ik denk altijd maar aan het verleden. Over lang geleden, toen ik nog jong was. Er leefde in die onzalige tijd in mij een hevig verlangen om gekoesterd te worden en aan allerlei geurige borsten aan te liggen en, al was het maar een keer gedurende dit vervloekte bestaan, eens complexloos en op een seksuele, wulpse manier mijn balzak te ledigen in het gezelschap van iemand anders zodat ik er eens geweldig veel deugd van had. Dat moest toch eens enorm tof zijn, zo overwoog ik.
Het was in die tijd dat ik mij vooral richtte op gevoelens want dat vond ik belangrijk, gevoelens. En liefde en geluk en zo, maar in hoofdzaak geluk, daar streefde ik naar. Pas jaren later, na bakken en bakken vol ellende kwam ik tot het inzicht dat geluk en liefde, dat dat eigenlijk iets is voor vrouwen en kinderen, en niets voor volwassen mensen zoals u en ik, bijvoorbeeld.
Het was in die tijd ook dat ik enorm veel dronk. Nu drink ik ook nog enorm veel maar het valt niet zoveel meer op. Altijd zat is ook een geregeld leven zeggen ze bij ons in Wippelgem.
Ik denk dus vooral altijd diep en veel na over mezelf. Hoe in verband met mezelf alles vruchteloos en ijdel is, weet u wel.
Maar soms dan denk ik ook na over andere mensen. En vorige week hoorde ik die woesteling van een Lux Janssen bezig op de radio over Gust de Coster. En toen begon ik daar hevig over na te denken want met Gust daar ben ik als het ware mee opgegroeid via zijn programma Vrijaf op woensdagnamiddag. En nu is Gust DJ bij radio Donna, zo sprak Lux, en dat hij zijn ziel had verkocht voor dertig zilverlingen en een wijnkelder.
Dat wist ik helemaal niet, dat had ik dus eventjes niet gevolgd. Ja, die Gust, die stotterde wel een beetje en hij sprak dialect maar ik heb toch ooit eens een plaat van AC/DC gewonnen in zijn programma.
Verder herinner ik mij niets van die ellendige jaren tachtig waarin ik voortdurend een beetje eenzaam was, weet u wel, en dus nog niet het inzicht verworven had dat er geen vreugde te beleven valt in het samengaan met de wereld.
Maar dat van die plaat van ACDC, dat weet ik nog. Het was in café de Cirque Central in Gent waar ze met de BRT uitzonden op locatie. En dat café zat vol met jonge mensen en eigenlijk durfde ik niet goed naar binnen want ik was toen, net als nu nog trouwens, vreselijk bang van jonge mensen, bang dat ze mij gingen uitlachen en zo.
Er geschiedde een popkwis waar iedereen mocht aan meedoen en plots was er een vraag over Deep Purple: hoe heet de gitarist van Deep Purple zo luidde de vraag en daarop wist niemand het antwoord en als je dat eventueel zou geweten hebben dan was dat eigenlijk een beetje belachelijk geweest want ik spreek hier nu over de vroege jaren ’80, de tijd van Joy Division en The Gang of Four. En Deep Purple, dat kon dus niet meer in die postmoderne tijden, dat beseft u toch wel.
En toen heb ik na eeuwige tweestrijd in mijn ziel toch stilletjes de naam Richie Blackmore uit mijn keelgat geknepen en vervolgens mocht ik met mijn rooie kop en het bloed in mijn schoenen mijn prijs gaan afhalen op het podium bij Gust.
Op dat moment heerste er ondanks alles toch een vorm van dankbaarheid en vreugde in mijn diep bedroefde hart omdat ik godverdoeme toch een prijs gewonnen had.
En nu ik daar jaren later allemaal hevig en diep zit over na te denken, vind ik dat het, in navolging van die goeie ouwe Gust de Coster, onze taak is overal vreugde rond te zaaien. En dan denk ik daarbij vooral aan onze kinderen. Geef de kinderen een wereld waar het goed is om te blijven, zo zeg ik u, en waar ze kunnen samenwonen rond de bomen die er staan.
Daar leef ik voor, geef dit licht, geef dit streven door. En laat mij verder alstublieft allemaal met rust.

Luc De Vos