LENTE IN GENT

Wederom is een nieuwe lente ontsproten en hebben wij de winter overleefd.
Een deel van mijn volk wil ik zijn. Wat is er schoner en edeler deel uit te maken van een volk dat vol vreugde in eendracht de komst van de lente viert.

De winter was bitter. We wisten niet waarin of waaruit. We maakten vage plannen. En we gingen weer van alles doen. We gingen eindelijk iets maken van ons leven. Maar de gure wind, de sneeuw- en regenvlagen maakten ons hart zuur. In onze hersenen heerste een doffe stilte.
Maar kijk, daar waren de eerste zonnestralen en op de wind dreven de prille geuren van kersenbloesem en koekoeksbloem.
En nu loop ik hier door mijn schitterende stad Gent. Mijn lokken dansen vreugdevol in een deugddoende bries. Daar zie ik reeds de meisjes opduiken. Zij verzamelen op strategische, geheime plaatsen. En dan gaat het in drommen naar de Graslei, de beroemde oude haven van Gent. Al eeuwen stroomt er de droeve Leie naar zee. Maar in deze lentedagen krijgt ook de lome rivier iets zwierigs.
Langs de oevers gaan de meisjes luchthartig en dartel op hun ronde achterwerk zitten, zomaar op de kasseien. Sommige van deze meisjes zijn nog bitter jong. Zo jong dat zij nog het schooluniform van één of ander streng katholiek instituut dragen. Dat weerhoudt er hen niet van hun rokken tot ver boven de knieën op te stropen en met hun poezelige ontblote tenen in het water te hangen.
Kijk, jongens. Er zijn weinig mensen die ik bewonder. Ik vind, elkeen moet zijn plicht doen. Mensen moeten er naar streven met de talenten die zij kregen naar bestvermogen iets te maken van hun leven. De één heeft al wat meer geluk dan de andere. Mensen die iets groots presteren, die moeten we dankbaar zijn. Maar ook niets meer. Zij doen slechts hun verdomde plicht, gebruik makend van de kansen die het lot hen heeft beschoren.
Op een gelijkaardige wijze hoeven wij ook onze ouders in wezen niet dankbaar te zijn voor het leven en de opvoeding die zij ons schonken. Het was hun taak dit te doen. Enige waardering voor de bescheidenheid waarmee ouders hun plicht dienen te vervullen is hier op zijn plaats. Maar bewondering zeker niet. Het zou er nog moeten aan mankeren dat ouders eraan zouden verzaken hun kinderen in de allerbeste omstandigheden naar bestvermogen op te voeden, in eer en geweten. Dat zou een schone boel zijn!
Aldus maken wij in het beste geval deel uit van een gemeenschap waarin iedereen stil en ongedwongen alles voor elkander doet.
Er bestaan vanzelfsprekend grote geesten, mannen en vrouwen van stavast, die door hun speciale eigenschappen toch boven het volk uitsteken. Mensen zoals Martine Tanghe en Helmut Lotti bijvoorbeeld. Zelfs voor dat soort mensen uit ik mijn bewondering in stilte.
Maar over de meisjes in de lente kan ik niet zwijgen. Zij vormen immers een aparte entiteit binnen onze gemeenschap. Zij refereren aan het goddelijke, het ongrijpbare, het eeuwig jeugdige. Ieder voorjaar komen ze weer op straat met hun blote kuiten en dijen, met hun brutale snoeten vol met sproeten. Hoe oud en cynisch en bedroefd wij ook mogen worden in ons leven, hen mogen wij onbekommerd met heel ons hart en onze ziel bewonderen. Omdat zij zich buiten het menselijke, het aardse bewegen. In hen vereren wij het mirakel van de overwinning van de toekomst op de vergankelijkheid.
De meisjes die wij nu zien worden oud en ze verdwijnen. Maar dat is niet erg. Zij hebben ons hart met vreugde en hoop gevuld. Zij hebben hun plicht gedaan. Er komen altijd weer nieuwe meisjes in de plaats. Zij zijn eeuwig. Voor altijd zullen zij er zijn om ons te troosten.
Kijk, daar komen ze weer aan, hun rokken fladderend in de wind. Dag lieve meisjes!

LUC DE VOS
APRIL 2003