IN HET SPORTPALIES

Ik ben zo iemand tegen wie de meester vroeger altijd zei: ‘gij gaat moeten opletten, vriend, of ge zult later in de klappen delen.’

Die mens zei zomaar wat, maar toch trok ik mij dat aan. Ik wilde die mens niet teleurstellen, denk ik, hem laten voelen dat zijn taak mij op te voeden niet totaal zinledig was. Ik beloofde mijzelf dan om het vanaf nu beter te gaan doen. Maar een uur later was ik mijn goede voornemens alweer vergeten en zat ik weer onnozel te doen samen met mijn maat Franky Reyniers en moest de meester ons komen een kaaksmeet geven. Aan deze feiten moest ik denken toen ik vorige week op het podium stond met Roger Daltrey, de zanger van de legendarische popgroep The Who. En ik dacht ook: hoe ben ik hier in godsnaam beland?
Het moet in het midden van de jaren zeventig zijn geweest. We waren een bende snotjongens van een jaar of tien en we zaten allemaal bij de Chiro. Die zondagnamiddag gingen we met de leider Jacky naar de cinema van Evergem met onze velo. Er was een film die hij had gezien en die mochten we niet missen. Normaal gingen we nooit naar de film, maar dit was een uitzondering, want het was de schoonste film aller tijden, zei Jacky: Tommy, de verfilming van de rockopera van The Who. Ik herinner mij nog elke seconde van die film, hoewel ik er niet veel van snapte. Het handelde over de jongen Tommy die doof en blind en stom werd door een trauma uit zijn jeugd. Ondanks zijn fysieke beperkingen werd hij toch een flipperkastkampioen en later stichtte hij dan weer een sekte met miljoenen volgelingen die hem vervolgens weer afvallig werden, wat leidde tot een katharsis bij de hoofdpersoon. Bizar zou ik het scenario niet noemen, eerder krankzinnig
Na afloop ben ik in een diepe innerlijke stilte naar huis gereden. De week daarna ben ik de LP van die film gaan kopen met mijn bitterlijk bijeen gespaarde franken. Het was een dubbel-LP die vierhonderd frank kostte, een fortuin in die tijd. De volgende maanden heb ik die LP tussen de tienduizend en twintigduizend keer gespeeld op de pick-up van mijn broers. Ik geloof dat ik mij toen verbeeldde dat ik Tommy zelf was, de blonde engel die in de film werd gepeeld door Roger Daltrey. Ik kon die hele LP meezingen, van voor naar achter en van achter naar voor. Tot op de dag van vandaag blijven er hele flarden tekst en beelden door mijn hoofd spoken van die film. Vooral de boezem van Ann Margareth, de Zweedse actrice die de moeder van Tommy speelde, zie ik nog steeds in mijn dagdromen. Wanneer ik aan die boezem denk ontstaat er een chemische verbinding in mijn hersenen die mij geestelijk ten paradijze voert en waardoor ik plots in de onsterfelijkheid van de liefde ga geloven.
Deze zomer las ik in de gazet dat Roger Daltrey naar het sportpaleis van Antwerpen kwam om er op te treden op The Night of the Proms, een concertreeks voor mensen die nooit naar een optreden gaan maar één keer per jaar gezellig met familie en vrienden naar liedjes willen gaan luisteren die ze al kennen. Ik snelde naar de winkel om kaarten te kopen, een ticket of vijf. Net op dat moment had ik in een artikel in de HUMO gezegd dat ik helemaal zot was van alles wat met The Who, Tommy en Roger Daltrey te maken had. De baas van de Proms had dat gelezen en belde op met de vraag of ik niet ook wou optreden in het sportpaleis, want Tommy speelde daar ook. Dat vond ik eerlijk gezegd een goed idee.
Ik liep Roger tegen het lijf in de kantine. Hij begon meteen honderduit te vertellen over vroeger, over zijn maat Pete Townsend onder andere, die al die prachtige melodieën voor The Who had geschreven. Roger zei dat Townsend de allergrootste was, groter dan Lennon en McCartney samen en dat, mocht hij, Roger Daltrey, een song hebben geschreven die in de buurt kwam van wat Townsend had gepresteerd, dat hij dan in vrede met zichzelf zou kunnen sterven. Dat soort mens bleek Daltrey te zijn: iemand die honderd miljoen albums had verkocht, iemand die de hele wereld had gezien en de liefde had bedreven van Hollywood tot New York… en net deze man wenste over de verdienste van iemand anders te praten. Toen hij zijn liederen zong stond ik op de eerste rij. Hij zong onder andere de hymne See me, Feel me. Ik bevond mij op dat moment in een parallel universum waar vrede bestond.
Op het einde van de show mocht ik samen met Roger op dat podium bloemen ontvangen en ik moest zoals ik zei aan de meester denken. ‘Gij gaat moeten opletten, vriend,’ had de meester gezegd. Ik besloot om het vanaf nu beter te gaan doen.

LUC DE VOS