HET UNIVERSUM

‘Eertijds liep ik samen met mijzelf, in het trage licht van een late lente, toen samen nog meer was dan niet alleen.’

Herlees deze inleidende zin nog eens een keer. Het is, zo meen ik, een stijlvolle, ietwat mysterieuze en literair verantwoorde volzin. Dat is belangrijk binnen de literatuur: de stijl. Zo is het wel vaker met die kunstuitingen: het lijkt heel wat maar het is niets. Echt waar, laat u niets wijsmaken: die inleidende zin betekent helemaal niets, ik zoog die voor de gelegenheid eventjes uit mijn duim. Makkelijk zat. Vooral dat ‘trage licht’ vind ik zelf een goeie: want hoe kan het licht nu traag zijn? Het licht gaat gewoon altijd tegen een waanzinnige snelheid van driehonderdduizend kilometer per seconde van hier naar ginder. Dat is echt wel rap want dat betekent dat een lichtpartikel slechts een seconde nodig heeft om van hier naar de maan te vliegen. Maar in de literatuur is dat niet zo. In gedichten of in andere kunstuitingen kan licht traag zijn. Dat komt omdat de dichter dat zo aanvoelt en het vervolgens ook zo opschrijft. De dichter is dus in beginsel naïef, hij zegt iets wat niet waar is en komt aldus dichter bij de waarheid dan de werkelijkheid zelf kan komen, zo beweren de geleerden. En toch geloof ik het niet. Op dit vlak ben ik een populist. Ik kan mij niet losmaken van die zieligheid en naïviteit die met stijl en maniërisme en poëzie gepaard gaat. Ik denk altijd: jongens en meisjes: doe toch normaal. Het licht is niet traag. Het gaat tegen een rotvaart van driehonderdduizend kilometer per seconde. Het zonlicht heeft slechts iets meer dan acht minuten nodig om van die megavuurbol naar hier in onze ogen te vliegen. Mensenlief, dat is snel! Astronomie is geweldig interessant. Ik heb dat onlangs nog eens op de televisie gezien. Er was een vent die ik ken vanuit de amusementsindustrie, een van mijn collegae, die een uitleg kwam doen over het heelal, want hij is een amateur-astronoom. Hij kijkt met een supertelescoop naar de randen van de schepping en ziet miljarden sterren die blijkbaar doelloos daar ergens in de leegte zwerven. Ik gebruik hier nu met opzet het woord ‘schepping’, want, zo moet zelfs de meest verwoekerde atheïst toegeven, ergens moet het heelal toch vandaan komen, op een of ander moment in een tijd die overigens nog niet bestond moet er iemand op een knop hebben gedrukt en op zijn minst hebben gezegd: ‘hierzie, dit is het heelal en trekt er verder uw plan mee.’ Want dat is natuurlijk de kern van het geloof van katholieken zoals ik: God heeft zijn schepping vrij gelaten. Men kan er mee doen hetgeen men wil. Men kan zondigen ofwel de moraal erkennen, men kan God loochenen ofwel zeggen: God bestaat omdat het heelal bestaat want het heelal moet toch ergens vandaan komen. Zo eenvoudig is het eigenlijk allemaal, men hoeft daar geen professor in de theologie of de filosofie of de algebra of de logica voor te zijn om dat soort logica te hanteren. Maar ik heb al gemerkt dat de meerderheid van de bevolking dit soort uitdagingen van de geest liever uit de weg gaat, met de bedenking: dat is te groot voor ons mensenverstand. Ik hoorde het trouwens ook met zoveel woorden uit de mond van die amateur-astronoom die zijn uitleg kwam doen over de sterren en planeten. Waar komt het allemaal vandaan, zo vroeg hij zich op een bepaald moment af. Om vervolgens, enigszins verschrikt, opnieuw tot de orde van de dag over te gaan en nog een aantal feiten over de manen van Uranus toe te lichten. Waarom die manen, de planeet Uranus en de planeet Aarde en de mensen zelf bestaan, daarop kwam alweer geen antwoord. Of oneindigheid, wat is oneindigheid? Men zegt mij: ‘Vos, gij onnozelaar, houdt u daar niet mee bezig, het leven zelf is al ingewikkeld genoeg.’ Dus: ik mag mij niet bezig houden met de vraag waarom ik hier ben, in deze uithoek van het universum. Ook goed. Ik beloof de mensen dat ik hen hiermee niet langer zal lastig vallen. Ondertussen loop ik hier met mijzelf, in het trage licht van een late lente.

LUC DE VOS