ZOMERVREUGDE

Hoera, het is weer zomer! Vrolijk en fris gewassen en geschoren loop ik door mijn goede stad Gent. Ik heb een paar centen op zak en er bestaan mensen die van mij houden. Soms moet een mens gewoon content durven zijn met zijn lot en niets meer willen wensen.
Ik loop langs de goede rivier de Leie die midden in onze stad langzaam en loom voorbijtrekt en aldus een symbool, een richtpunt vormt voor de traagheid die wij allen dienen na te streven. Maar wat is dat? Daar midden op het water, wat is dat voor een vrolijke duiker? Mensenlief, ik vergis mij niet, het is onze goede vriend de fuut. Welkom, welkom, schone vreemde vogel, waar waart gij al die tijd gebleven?
Ik herinner mij hoe ik lang geleden futen zag zwemmen en duiken op de vliet achter ons huis op het platteland. Ook zag ik ooit ijsvogels voorbijschieten, dat waren radde kerels. Maar de economie bloeide en bloeide en de voorstad groeide. Futen noch ijsvogels werden meer waargenomen.
En nu op deze zomerse dag is mijn vriend de fuut tot mij weergekeerd, in onze oude stad Gent dan nog. Vele goede mensen hadden zich de jongste jaren ingespannen om van de Leie en de Schelde in de stad opnieuw rivieren te maken die naam waardig, bronnen van leven, bronnen van beschouwing en rust. Dat wist onze fuut op prijs te stellen. Hij is teruggekeerd. Zie hem daar vrolijk duiken. Wat een kunstenaar en wat een atleet. Kijk, daar gaat hij kopje onder. Tientallen meters verder duikt hij weer met zijn guitige kop boven water. Met in zijn bek een vis. Goed gedaan, vriend!
Voor wie de fuut niet echt zou kennen, het is mooiste vogel op dit aardrijk. Hij draagt op zijn kop een kuif van zwarte veren en aan de zijde van kop en hals een kraag van roestbruine pluimen met een zwarte rand. De rug is glanzend zwartbruin, met een witte band op de vleugels. Wangen en keel zijn evenals de buik, wit. Snavel, teugel, en oog zijn rood. Wat een bonte vlegel. En wat zie ik nu, mijn vreugde kan niet op: daar komt zijn mevrouwtje aangezwommen, met jawel, haar kleine kuikens op haar rug. Wat een gezicht. Vijf kopjes steken uit mammies verenkleed in de lucht. Ontroerd aanschouw ik het tafereel. Een ding mis ik nog om gelukkig te zijn. Hier zijn de futen maar waar zijn de meisjes gebleven? Weet u het nog? De meisjes die ik in de lente zag, hoe zij langs de oevers luchthartig en dartel op hun ronde achterwerk gingen zitten, zomaar op de kasseien, met hun rokken tot ver boven de knieën gestroopt, hoe zij met hun poezelige ontblote tenen in het water hingen. Met hun brutale lachende snoeten, met al hun hoop en hun geloof in de toekomst. Ja, waar zouden deze schattebouten gebleven zijn? Natuurlijk, dat ik daar niet eerder aan dacht, zij zijn allicht met vakantie want het is zomer. Zelf ga ik nooit op vakantie, daarvoor ben ik te arm. In tegenstelling tot de meisjes. Die hebben allemaal rijke ouders en zij hadden natuurlijk flink hun best gedaan op school en ze mochten van hun ouders met zijn allen op reis. En nu bevolken de meisjes de zuiderse stranden van Frankrijk. Ik zie de taferelen in mijn denkwereld opduiken. Voor mijn geestesoog flaneren zij langs de kaden op zoek naar een kleurrijk badpak of een bikini. Hebben zij dit kledingsstuk gevonden dan trekken zij niet meteen naar het strand. Hun ouders hebben hun op het hart gedrukt op vakantie ook aandacht te schenken aan de plaatselijke natuur en cultuur. Aldus gaan de meisjes bijvoorbeeld eerst en vooral het Oceanografisch Instituut van Monaco bezoeken of brengen zij eerbiedig een bezoek aan de barokke Petrus en Paulusbasiliek van Saint-Tropez. Dan, wanneer zij verzadigd zijn van kunst en cultuur, dan pas is het tijd voor het strand. Zedig trekken de meisjes in een kleedhok hun zwemkledij aan en dan is het natuurlijk insmeren geblazen, dat is het liefste wat de meisjes doen, elkander insmeren met olie tegen de zon. Ik zie het zo voor mij. Liefdevol en teder strelen zij elkanders welvingen, daar op het strand, in de zon, daar ver weg van mij verwijderd. Toch ben ik hen hier en nu nabij.
Nu moet ik alweer verder gaan. Ik wuif nog een keer naar mijn vrienden de vogels op het water. En ik wuif ook naar de meisjes. Zie ik dat goed? Ja, ze wuiven terug. Dag lieve meisjes! Kom maar snel terug naar huis!

LUC DE VOS
Volgende keer: geduld