HET HART VAN EEN NATIE

Er zijn steden zoals bijvoorbeeld Dusseldorf of Enschede of Toulouse die iedereen kent maar die verder, zo meen ik, een nogal anoniem en sluimerend bestaan kennen. Dat kan wellicht een geval van een nogal kortzichtige perceptie zijn van mijn kant. Misschien zijn dat wel geweldige bruisende steden met allerlei schoon volk dat er in rondloopt. Maar ik heb nog nooit het gevoel gehad iets te hebben gemist door mij op een bepaald ogenblik niet te Toulouse of Dusseldorf of Enschede te bevinden. Bij Gent heb ik dat gevoel wel. Wanneer ik er een dag niet op uit trek en mij weer een keer zit te vervelen met Phara de Aguirre op de buis, dan zit ik voortdurend te denken aan allerlei mensen die zich te pletter amuseren in de Charlatan of in de Vooruit of in de opera desnoods.

Laten wij eerlijk zijn, er bestaan maar drie steden in Vlaanderen die naam waardig: Gent, Brussel en Antwerpen. Daarvan is Gent de kleinste. Het heeft de afmetingen van een dorp. Van de Vlasmarkt naar de Vooruit is hooguit een kwartiertje stappen. In Antwerpen is men uren onderweg van bijvoorbeeld de Roma naar het Zuid. En toch kunnen we Gent gerust met een gezond gevoel voor overdrijving het Parijs of het New-York van Oost-Vlaanderen noemen. Het is hier als het ware elke dag feest. U kan bij wijze van spreken in de Capitole naar Charles Aznavour of Randy Newman gaan kijken, dan nog een keer lekker gaan vreten in de Martino, het bekende nachtrestaurant en daarna nog een pul bier gaan drinken in bijvoorbeeld het Krawietelke op de Blandijnberg. Daar staat ‘s nachts nog altijd wel een of ander rockbandje lawaai te maken voor allerlei prachtige studentinnen aan de toog. Ja, want Gent heeft dan ook nog een keer de grootste universiteit van Vlaanderen. Het kan niet op! Is dat niet prachtig? Niet dat ik zo wetenschappelijk ben ingesteld. Ik heb het vooral voor die studentinnen die het kruim zijn onzer natie. Weet dat ik hen bemin.
Het is trouwens nog niet zo lang dat Gent zulk een bruisende stad is. Ik weet nog de tijd dat Gent eerder een saaie winkel- en parkeerstad was. Ik kan mij vergissen, maar ik meen te weten dat die renaissance er gekomen is in het begin van de jaren tachtig, onder andere met de restauratie, het opnieuw leven inblazen van de Vooruit. Plots zagen mensen blijkbaar in wat een prachtige gebouwen er hier waren en wat voor een mogelijkheden er waren voor allerlei creatieve mensen.
Ik heb werkelijk de indruk hier in Gent een beetje in het centrum van de wereld te wonen, in een stad die nooit slaapt en waar het alle dagen feest is. Zo dient immers een stad te zijn: een heksenketel vol vermaak en wilde avonturen. Dit in tegenstelling tot het platteland. Dat moet een oord blijven van rust en bezinning. Dat is misschien het jammere van de zaak. Ons mooie Vlaanderen slibt meer en meer dicht en wordt een aaneenschakeling van verstedelijkte gebieden. Ik droom van een platteland dat opnieuw wordt overgelaten aan de plattelanders: de boeren en de ambachtslui die er wonen en er in rust en vrede hun stille arbeid verrichten. Laat al de anderen naar Gent verhuizen. Hier klopt het hart van een natie.

LUC DE VOS