EEN ONZEKERE TOEKOMST

Zondag was het Pasen. De Heer was waarlijk opgestaan en had de dood overwonnen en alles zou ooit nog wel een keer goed komen. Dat geloven wij katholieken en we hebben ergens gelijk, zo meen ik. Ik leg later wel een keer uit waarom.

De hele vasten door had ik elke dag gefeest. Van de Culture Club naar de Belmondofuif, naar het Gouden Hoofd, de 69, de Video en de Charlatan en al die andere heerlijke etablissementen hier in Gent die vermaak en ontspanning bieden aan mensen zoals ik die ernaar verlangen. Ik had wat overdreven, geloof ik, wat vermaak en ontspanning betreft. Mijn hoofd stond op ontploffen. En ik werd overweldigd door een katholiek schuldgevoel dat zijn weerga niet kende.
Daarom ik had de hele vorige week, de goede week voor Pasen, gevast als een heremijt in de woestijn. Alleen water had ik gedronken. En droog brood en gerookte sprot had ik gegeten, tot die mijn oren uitkwam. Ik ben zot van gerookte sprot. Het is een heerlijk gerecht maar echt niet voor alle dagen. Maar ik moest boeten voor de zonden van overdaad die ik gedurende de vasten had gepleegd.
Vorige week vrijdag, goede vrijdag, terwijl Jezus aan zijn kruis werd genageld, zat ik met lange tanden mijn bord gerookte sprot te verorberen. Ik moest denken aan die Belmondofuif in het SMAK. Er was daar iets wonderlijks gebeurd. Het leek alsof er iets uit het verleden naar het heden was teruggekeerd. Ik had net op zondige wijze een hele fles champagne voor mij alleen besteld. Ik wou dit moment voor mijzelf. Midden deze massa schitterende jonge individuen die zich midden in het volle aardse leven bevonden wilde ik dingen aanschouwen binnen in mijzelf waar niemand zaken mee had, dingen tussen de goden en mij, dingen die onverklaarbaar zouden blijven aan andere mensen, hoe groot mijn liefde voor die mensen ook was. Dat is een decadente levenshouding, ik weet het. Maar zonder mijn decadentie kan ik niet leven.
Ik ging met mijn fles in de hand voor de draaitafels staan van dj TLP. Jongens, TLP ging me daar tekeer! Ik werd er compleet zot van. Hij draaide allemaal van die liedjes die ik graag hoorde. Welke liedjes dat waren, dat doet er nu even niet toe. Voor details verwijs ik u naar het archief. Daar heb ik nu de moed niet toe om zelf in het archief te gaan opzoeken welke liedjes TLP op dat moment draaide.
We leven eigenlijk maar één keer dacht ik, en ik zette de fles champagne aan mijn mond als iemand die net de Grand Prix van Monaco gewonnen heeft. Of ja, neen, dat doen ze niet, geloof ik, in Monaco. Ze spuiten die goede champagne in het rond. Dat heb ik nooit begrepen, dat gebruik. Ze zouden het moeten verbieden.
Net toen ik de fles champagne naar binnen wilde klokken stond de directeur van de Belmondofuif aan mijn zijde. ‘Vos, wat gaat gij doen, gij gaat die hele fles toch niet alleen leeg drinken, gij gaat die toch delen met uw medemensen? Wat voor een mens zijt gij die enkel en alleen aan zichzelf denkt. Uw god zal u straffen!’
Deemoedig sprak ik: ‘u hebt gelijk, mijnheer de directeur, ik zal mijn fles met iemand delen, ik beloof het u.’
‘En dat ik het nooit meer zie!,’ riep de directeur.
Ik zag twee meisjes staan. Ze droegen van die glittertjes op hun wangen. Ze deden mij denken aan vroeger, aan twee meisjes die ik elke dag heimelijk zat te beloeren op de bus naar Gent. Ik nam die bus naar Gent om er op wanhopige wijze een studierichting te volgen waar ik toch te dom voor was. Die meisjes moeten in Ertvelde hebben gewoond en het waren twee zussen, geloof ik. Ik had later nog veel aan die meisjes gedacht. Ze waren uit mijn leven verdwenen, zoals zoveel dingen waar ik naar had verlangd. Waar zouden ze zijn, zo had ik vaak gedacht. Ze moesten nu even oud en saai zijn als ik. Allang getrouwd en weer gescheiden wellicht. Misschien zaten ze ook ergens in het buitenland. Maar nu stonden zij hier in deze zaal in het SMAK aan mijn zijde. Ik meende het nog te vragen, of zij die meisjes uit het verleden waren die bij mij op de bus zaten en wier naam ik niet kende maar des nachts fluisterde in al mijn dromen. Neen, zij waren godinnen van deze tijd, dat wist ik wel. Het verleden was voorgoed begraven.
Maar nu was ik hier in het heden en ik vroeg die twee lievelingen daar in het SMAK of zij mijn fles champagne niet wilden delen met mij. Zij waren zeer lief voor mij. Zij fluisterden woorden in mijn oor. Woorden die ik niet meer weet maar hoor in al mijn dromen.
Toen verdween ik in de nacht, een onzekere toekomst tegemoet.

LUC DE VOS