DE VERWORPENEN

Als ik echt niet meer weet hoe het in godsnaam allemaal verder moet, dan kijk ik op zondagavond soms bij de buren, als dat mag, naar de televisie. Op een popkanaal loopt daar dan het programma Hoofdbeukers Bal, dat uitsluitend aandacht besteedt aan het in deze tijd ongelooflijk populaire genre van de heavy metal.

Toen, die ene avond, liep er documentaire over De Verworpenen, een groep uit het zonnige Californië, een streek waar iedereen elkander voortdurend wil vermoorden. Het bezit van een grote verzameling krijgswapens is er een conditio sine qua non tot overleven. Er woedt een constante oorlog tussen allerlei stammen zodat ik soms denk van : mensen, tracht nu toch eens met elkaar overeen te komen, er is al ellende genoeg. Want uw verlangen om elkaar van kant te maken groeit vanuit een visie op het leven waarbij vooral het bezit van goederen als een hoogst na te streven doel wordt vooropgesteld en misschien is dat vanuit een nihilistisch ervaren van het bestaan, vanuit een keuze voor het absurde in tegenstelling tot een keuze voor het zoeken naar een soort zingeving, een heel logische stap.
Doch, soms zit ik over die zaken na te denken en dan denk ik dat het eigenlijk logischer is om voor zingeving te kiezen, want wie niet waagt, niet wint en als je wint, dan heb je wat.
Ik bedoel, stel dat God bestaat, maar je hebt je hele leven lang niet in hem geloofd, als puntje bij paaltje komt, dan sta je daar voor de hemelpoort met je mond vol tanden want je komt er niet in. Als hij niet bestaat, ook goed, dan heb je pech gehad maar daar hoef je op dat moment ook niet meer van wakker te liggen, nee toch ?
Maar, één ding was duidelijk : binnen de gelederen van De Verworpenen – want daar hadden we het dus over – werd allerminst een goede, zalvende God aanbeden, een lijdende en troostende God, een God van genade en weet ik veel. Nee, hier werd vol ijver Satan, Het Beest aanbeden.
En hoewel het allemaal maar om te lachen was, zoals de presentator van het programma ons achteraf verzekerde, raakte ik van lieverlee hevig gefascineerd door Bloedhond, de zanger van De Verworpenen.
Hij was een van de meest imponerende wezens die ik gedurende dit bestaan had aanschouwd. Hij had een dikke geitesik die hij rood had geverfd en op zijn kruin groeiden twee plukken haar die aaneen waren geklit en op horens leken. Hij torende hoog boven een massa klauwende lichamen uit. Dat waren zijn fans die als een meute wilde honden om een vers buitgemaakt hert tolden. Vandaar wellicht zijn bijnaam : “Hij die de wilde honden aanvoert”.
Zijn hele lijf was bedekt met angstaanjagende runetekens waarvan de betekenis niet achterhaald kon worden maar die duidelijk maakten dat de drager van deze tekens geen twijfelend, zoekend mens was, doch iemand die op jonge leeftijd reeds een aantal zekerheden had verworven waaraan zijn geest niet meer tornde en die daarom die tekens als een symbool van zijn rechtlijnig denken in zijn huid had laten branden.
Bij het brengen van zijn liederen stiet hij een machtig gebrul uit dat hoe dan ook een vorm van ontroering in mijn ziel teweegbracht. Hij zong : Langs het pad waarop ik wandel, daar groeien geen bloemen. Hier wandel ik alleen, verlaten door de liefde, de vergetelheid tegemoet.
Ik dacht : hier is een mens aan het woord die heeft gekozen voor de duidelijkheid. Geen slapjanus die nu eens van dit walletje eet, dan weer van een ander omdat hem dat zo uitkomt. Niet iemand die als zovelen zijn huik naar de wind van de tijdsgeest hangt.
En ik dacht ook : aan deze mens moet ik mij spiegelen. Ik mag me niet laten leiden door de anderen, maar zelf aanpakken en een aanvang nemen met werken, keihard werken.
Ik vatte meteen het plan op om eindelijk eens een gezin te stichten, want als ik het nu niet deed, op mijn gezegende leeftijd, dan kwam het er nooit meer van.
Ik zou ook eens een echte baan moeten zoeken. Ik zou bijvoorbeeld in verzekeringen kunnen gaan. De
hoofdverzekeringsagent zou me wellicht aanraden niet te beroerd te zijn om na de kantooruren nog bij allerlei mensen te gaan aanbellen om hen op het hart te drukken nog een verzekering te nemen voor dit of dat want je wist maar nooit.
Ik zou volharding, vlijt en regelmaat aan de dag moeten leggen. Net wat ik nodig had. Ik zou ook een huis moeten bouwen, want als je een huis bezit, dan heb je wat, zo overwoog ik.
Ik ging die nacht slapen in de vaste overtuiging dat ik ooit nog wel eens de rust en de vrede zou vinden.

LUC DE VOS