DIT ALLES ZAT IK STIL TE OVERPEINZEN

Soms vraagt men mij, wat voert u toch uit heelder dagen ?

Het is niet eens kwaad bedoeld. Ik zie in die vragenstellers hun ogen de hoopvolle blikken, hunkerend naar een pijnstillend en geruststellend antwoord. U bent toch tenminste kelderwitter, zoals de schrijver Boon ? Of u werkt toch aan een allesomvattend oeuvre, u doet toch af en toe de vaat, u zit toch in godsnaam niet stil, u voert toch een klap uit, hopen wij ?
Ja hoor, zeker, ik voer een klap uit hoor, en wat voor een. Er staan verschillende projecten op stapel. Zeer geheime projecten. Zo geheim dat ik ze zelf niet meteen kan duiden. Maar ik kan u reeds verklappen dat het hier gaat om concepten die vragen om een uitgebreide reflectie en die via een soort trial and error-proces gestalte zullen krijgen en die ik dan in een gewaagde formulering met een air van wie kan me wat midden in de maatschappelijke discussie zal gooien. Het zal een reuzenknal geven, dat staat nu al vast.
Wijze woorden van een wijs man, denkt men dan. Maar ik voel het angstzweet uitbreken. Wat moet ik zeggen, dat ik geen flauw idee heb hoe het in ’s hemelsnaam verder moet en dat ik eigenlijk maar een eenvoudig schildersmodel op de academie ben, en dan nog geen echt, iemand die ze vragen als alle part-timers, BTK’ers, contractuelen en nepstatuters in de tomatenpluk zitten ?
Hoe lang reeds is het geleden dat ik nog eens echt iets heb gedaan, denk ik dan schuldbewust. Ik bedoel, iets waarvan je ’s nachts nog ligt na te hijgen, dat je telkens opnieuw beleeft, zuigend aan de borst van je eigen trotse welbehagen. Wereld, kijk toch eens wat ik allemaal kan. Vooral jullie, vader, moeder, lieve kindermeisjes aller landen verenigd, jullie moeten goed weten dat ik geen nietsnut ben. En ook u, vermaledijde wijven, zie je wat ik heb volbracht en mag ik nu alstublieft in de taart van uw lichaam bijten en krijg ik nu een ballon, liefste mama.
Je wordt toch van minder lyrisch. Gelukkig is het allemaal gezeik waar ik geen deel aan heb.
Hoe schaars toch die ogenblikken van vervolmaking, maar daar doen we het dus allemaal voor volgens al die eikels die ons zo nodig wat moeten wijsmaken.
Die bizon die moet eerst een flink robbertje vechten, alle andere bizons de wei uitjagen en dan pas mag hij voor het nageslacht gaan zorgen.
Zelfs de eenvoudigste proletariër kan tegenwoordig een uiteenzetting houden over het fenomeen beschaving. Het staat allemaal in de damesbladen. Al die cultuur en al die wetenschap en al dat uitputtend gezwoeg aan die kathedralen, denk je dat we het voor de lol deden ? Neen hoor, we deden het voor de voortplanting. Eerst bewijzen hoe knap je wel bent, dan pas mag je op het vrouwtje.
Ach jongens, ik word zo moe van al die analyses. Het zal wel, maar wat koop ik ervoor ? Nog nooit heeft dit inzicht iemand geluk of ongeluk gebracht.
Het is niet zo belangrijk waar vandaan komen maar wel waar we heen gaan, zegt mijn opa altijd, die rakker. Maar het allerbelangrijkste is dat het alweer lente wordt en dat de provisiekast gevuld is met allerlei lekkers waaronder een volle fles graanjenever en een nog halfvolle calvadoskruik.
Dit alles zat ik stil te overpeinzen terwijl ik mij in de wagen bevond die werd bestuurd door mijn goede vriend Puck. Ik verkeerde in de allerbeste stemming. Plots stond het voor mij vast : alle mensen zijn broeders. Ik richtte mijn blik naar Puck en zag zijn blozende jongenskop onder zijn lange vlasblonde haar. Vrolijk schalde hij een scabreus lied dat handelde over de onnoembare dingen die hij allerhande onschuldige vrouwen, zoals de verlegen kinderoppas Katrien, zou doen ondergaan.
Ik dacht : ik hou toch zo dolveel van hem. Iedere dag vermaken we ons en we belanden om de haverklap in dolle situaties waaruit we vreugde putten. Zoals die keer dat we beiden, dronken en slapend op de vloer, zo hard snurkten dat we het feest verstoorden dat in de belendende kamer nog steeds aan de gang was en een aantal mensen met feestneuzen op ons kwamen verzoeken of het niet wat zachter kon. Elke dag is er wel ergens een feest dat we met onze aanwezigheid dienen op te luisteren. Overal worden we met vreugdetranen tegemoet getreden of worden in blijde ontroering verwelkomingswoorden gestameld. Het leven lacht ons toe alsof we het ergens, God weet, aan verdiend hadden.
En ik overwoog : Puck jongen, mij hoef je niet te bewijzen hoe knap je wel bent en wat je allemaal kan, hoor. Doe zo voort, je bent op het goede pad. Mag ik je verder op dit pad begeleiden, mag ik je vriend, je speelkameraad blijven ?

LUC DE VOS