RIP Luc De Vos (1962-2014): Zwachtel voor de ziel

Mensen als hij vind je overal in dit tranendal, beweerde Luc De Vos in ‘Mia’. Onzin. Vandaag telt de Belgische rockscene een gevoelige ziel minder. Gent verliest een muzikaal icoon, en elke Tijdloze radiolijst een schrijver wiens songs zich in het collectieve geheugen wisten te griffen. Niemand gaat verloren? Andermaal nonsens, Luc. Rust nu maar zacht

“Al wat ik deed dat had geen zin / In het licht van de eeuwigheid / Soms was het goed, maar meestal fout /Ik stond er al niet meer bij stil,” zong hij tien jaar geleden in ‘Ik kom onverwacht’. Maar met zijn onverwachte vertrek, zet Luc De Vos (52) die gedachte op losse schroeven.

De frontman van Gorki laat vandaag een vrouw en een tienerzoon achter. Maar net zo goed een oeuvre van elf langspelers, zeven boeken en voldoende muzikale classics die hem moeiteloos zullen overleven. In de jaren negentig gaf De Vos rock in de moerstaal een nieuwe adem, en jou gaf hij het gevoel dat er wel degelijk enige romantiek bestond rond elke schlemiel en anti-held. Zijn songs haalden graag herinneringen op aan de geur van ouderwetse schoolbanken en geschaafde knietjes, maar à la recherche du temps perdu wist hij je in de tegenwoordige tijd vaak genoeg te raken.

Een hele generatie van dertigers en veertigers is vandaag een vriend verloren. Je hoefde Vos immers niet eens persoonlijk te kennen om hem als een kameraad binnen te halen in huis. Hij was de man die vroeg of laat je getormenteerde puberziel omzwachtelde met songs als ‘Beste Bill’, ‘Soms vraagt een mens zich af’, ‘Arme jongen’ en ‘Geef al je geld aan de arme kinderen’. Of zoals Lieven Scheire het treffend verwoordde op Twitter: “balsem smeerde op mijn stormend tienerhart.”

Toen Gorky – in 1990 nog met y – brons haalde op de Rock Rally, zou de notoire laatbloeier De Vos – hij was al 27 – andere rockers aanzetten om voor het Nederlands te kiezen, zoals Frank Van der Linden met De Mens. Later zou Gorki ook tout court gelden als een vaste waarde in de Belgische muziekscene. “Niet zingen gelijk de vogeltjes, maar brullen als een échte vent,” was De Vos’ aanvankelijke motto. Toch wist hij je vaak pas écht te raken met een zachtere aanpak. Méér nog: een treurig B-kantje als ‘Mia’ zou het uiteindelijk zelfs terecht schoppen tot onsterfelijk levenslied.

Achter die echte vent ging dan ook een uitzonderlijk gevoelige ziel schuil. Dat merkte je alleen al wanneer hij tijdens zijn songs alweer de rol van underdog aannam. Ook in de dagelijkse omgang of tijdens interviews was het niet moeilijk om te zien dat De Vos het eenzame hummeltje in zichzelf nooit had kunnen loslaten. De jongen die zelfs als twintiger bang was om als maagd te sterven, moeizaam contacten legde en geen jota begreep van de wereld rondom hem. De protagonist uit ‘Hij is alleen’, die alleen aansluiting vond bij zijn impotent wordende vriend Bill: “Begrijp jij die mensen die op feesten /de overwinning vieren van het leven op de dood?”

Vandaag niet, nee, Luc.

De Vos was – zonder postume overdrijving – ook een jeugdheld. En de eerste artiest die ik op eigen kracht durfde contacteren in mijn Gentse studentenperiode. Nog haarscherp staat me voor de geest hoe ik met trillende, bezwete handen en rode vlekken in de hals voor zijn bescheiden arbeiderswoning stond. Ongewassen en ongeschoren opende hij de deur. Een onervaren broekventje liet hij toen opvallend diep in zijn ziel kijken. Hij vertelde over de teleurstellingen en het verdriet uit zijn jeugd, over uiteengespatte dromen en zijn ongemak met de tegenwoordige tijd. Later zouden onze wegen nog vaak kruisen. De allereerste grote opdracht die ik kreeg van deze krant was trouwens om hem een dag op de voet te volgen, in de aanloop naar een concert. Elke keer toonde hij zich ontzettend genereus in zijn ontvangst, en karig in ego.

De nar die je later overal – onlangs ook weer in De Slimste Mens Ter Wereld – zag voorbijkomen, hield die uitzonderlijk gevoelige kant wel opmerkelijk genoeg verborgen voor het oog van de camera.

In 2009 zou ik de première van een nieuwe theatertour met een bezwaard hart de grond inschrijven. De kwaadheid van een recensent om zijn luilekkere houding op het podium primeerde toen op de misselijkheid die ik voelde om een jeugdheld van zijn sokkel te schoppen. Achteraf durfde ik hem wel nooit meer recht in de ogen aankijken, zeker niet toen een gemeenschappelijke vriendin toevertrouwde dat hij er het hart van in was geweest. Zelf heeft hij er nooit met één woord over gerept.

Een vechter is dan ook nooit verloren gegaan aan hem. Toch raadde hij zijn zoon Bruno in augustus ‘Kung Fu Fighting’ aan, toen De Morgen hem vroeg om tien songs te selecteren voor zijn nageslacht. “Een nummer dat je vertelt dat het mooi is om de wereld te zijn,” zei hij toen. Die wereld heb je nu onder onduidelijke omstandigheden de rug toegekeerd. Wat een zonde.

“Hij is de brenger van de slaap / De god van de narcose / Hij komt bij mij als het tijd zal zijn”, zong De Vos in ‘Prins van de duisternis’. Sta je ons toe, om alweer geen barst te geloven van je verhalen?

GUNTER VAN ASSCHE, De Morgen