“Literatuur was allesbehalve een hobby”

Ook als schrijver en columnist trok Luc De Vos zijn streng. In zijn oeuvre wemelt het van de melancholische volksjongens. Met ironie en grapjasserij als wapen. Collega-auteur en goede vriend Christophe Vekeman over de pen van De Vos.

“Ik vind literatuur iets fantastisch, en mijn hoop is dat de mensen zullen zeggen: ‘Wauw, zulke goede liedjes maken, en dan ook nog die mooie boeken schrijven: wat is het toch een leuke jongen!’.” Luc De Vos hengelde niet alleen met zijn muzikaal talent naar erkenning. Met zeven boeken en een columnbundel wilde hij zichzelf ook literair op de kaart zetten. Dat lukt slechts ten dele. Zijn romans bleven altijd in de schaduw van zijn rockexploten. Met zijn officiële debuut ‘Het woord bij de daad’ (2002) en opvolger ‘De rest is geschiedenis’ (2004) boekte hij verkoopsuccessen, maar gaandeweg verflauwde de aandacht.

“Zelf kon hij schamper doen over zijn literaire productie”, zegt schrijver én hechte vriend Christophe Vekeman. “Alsof het maar een tweedeplansrol in zijn leven vervulde”. Over ‘De laatste mammoet’ (2006) zei hij bijvoorbeeld zelf: “Het is tussen de soep en de patatten geschreven.” Vekeman: “Geloof dat niet, het was allesbehalve een hobby: hij was er wel degelijk zeer ernstig mee bezig. Hij schreef uit noodzaak.”

De Vos flirtte echter ook in letterenland behendig met zijn imago van goedhartige, gezond blozende ordinary guy, voor wie gewoon al gek genoeg was. “Zijn houding tegenover de schrijverij weerspiegelt zijn algehele talent voor zelfrelativering. Ik vond het een van Lucs charmantste kenmerken: in deze tijden van zelfophemeling erin slagen je populair te maken met bescheidenheid.”

Heimelijk was De Vos apetrots op zijn nieuwste worp ‘Paddenkoppenland’, in september verschenen bij Atlas/Contact. “Net als bij mijn platen heb ik het idee dat ik almaar beter word en het ambacht meer leer te beheersen. Het is een kwestie van ervaring, denk ik”, vertelde hij aan Vekeman in De Morgen. Dat vond ook de Nederlandse krant NRC Handelsblad, die hem vereerde met een recensie waarin ze het “speelse huwelijk tussen lichtheid en ernst” prees.

‘Paddenkoppenland’ beschouwde hij – en dat klinkt nu wrang – als “een samenvatting van zijn leven”. Het vertelt de belevenissen van Ronny De Keyzer tijdens de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw en zijn queeste naar liefde en poproem. “Het gaat over de wereld die ik ken en hoe die evolueerde”, voegde De Vos daaraan toe in Het Nieuwsblad. “Hoe wij werden opgevoed met de gedachte dat we almaar stillekes moesten voortdoen, terwijl de generatie van vandaag alles in de schoot geworpen krijgt.”

Duffelcoat van ironie

Vekeman omschrijft de roman ‘Paddenkoppenland’ als “het geluid van een unieke ziel die zichzelf hoogst gelukkig prijst en terzelfdertijd zeer duidelijk in grote nood verkeert.”

Net als bij zijn mediaoptredens mocht “rondreizende zanger van liederen” De Vos zijn boeken graag in een duffelcoat van volhardende ironie wikkelen. “Toch had hij een uit de duizenden herkenbare stem. Hij was heel authentiek en schaamteloos oprecht. Luc bestreed zijn melancholie met ironie en humor. Dat heeft hij gemeen met zijn grote voorbeelden Gerard Reve en Herman Brusselmans. Van de intrige of de compositie moest hij het niet hebben”, aldus Vekeman.

Schrijver werd Luc De Vos bij toeval, zo vertelde hij ooit, toen De Standaard aan zijn mouw trok om een paar columns te schrijven. “Hier zie je wéér die zelfrelativering”, zegt Vekeman. “Maar toen hij later voor 09-magazine aan de slag ging, de voorloper van DM.city, ontpopte hij zich tot een van onze sterkste columnisten. Zijn talent voor loltrapperij kon hij daar ten volle uitleven.”

Grapjasserij is een constante in zijn oeuvre. Hoofdpersonages met ronkende namen als Freddy Mollenvanger of Wilfried “met de triestige muil” banjeren met verwonderde blik door het leven en door de (Gentse) straten. Ze strooien hier en daar een tegelwijsheid in het rond, ontmoeten een paar bekende creaturen en poetsen hun blazoen op van eenvoudige en door nostalgie verteerde volksjongens.

In zijn debuut ‘Het woord bij de daad’ profileerde De Vos zich als opperboyscout die weigert volwassen te worden. Al durfde hij weleens te schamperen, zelden werd hij stekelig. “Ik ben altijd aanwezig geweest. Aanwezig zijn is van het grootste belang. Op den duur kennen de mensen u”, schreef hij met veel zelfinzicht in De volksmacht (2005).

Een rode draad is steeds die liefde-haatverhouding met de prehistorie van de jaren 70, toen de wereld nog overzichtelijk was en de CVP de plak zwaaide. De plattelandssnaak bewoog zich destijds in “een netwerk van mensen (…) die hun hele bestaan op het sprookje van de katholieke godsdienst hadden gebouwd.” De rest is geschiedenis deed er uitentreuren verslag van, steeds met een monkellach in de aanslag.

Maar vanaf ‘De laatste mammoet’ overheersten de flauwiteiten en werden de romans nogal inwisselbaar, met als dieptepunt ‘Het mensdom’ (2009). Net als leermeester Brusselmans haalde De Vos trouwens met duivels plezier BV’s door de mangel: van de geile Tanja D (onderbroek) tot Serge Simonart, Delphine Boël of zelfs Walter Pauli.

Nooit rancune

Toch worstelde De Vos soms met gebrek aan literaire erkenning. “Je kunt gerust zeggen dat zijn muzikantenfaam hem als schrijver parten speelde. Misschien daarom werd hij niet altijd serieus genomen. Zouden zijn boeken wel uitgegeven worden als hij geen BV was, vroegen sommigen zich af? Dat stak hem wel. Maar dat duurde nooit lang. Rancune tegenover een strenge criticus was hem vreemd.”

Dat hij zich soms slordigheden permitteerde, kan Vekeman niet ontkennen. “Luc was soms onbezonnen. Hij was er niet de man naar om zijn zinnen tot vijftien keer te herschrijven. En dat hij zichzelf wel eens herhaalde? Laat ons opnieuw aan Reve denken. Die als reactie op het verwijt dat hij zichzelf herhaalde zei: ‘Wie moet ik anders herhalen?'”

De Morgen, DIRK LEYMAN