HET REGENDE

Het regende pijpenstelen. Het regende oude wijven met klompen. Het water viel met bakken uit de hemel. Want als het regent uit het oosten, regent het zonder vertroosten.

Deze uitdrukkingen staan gewoon in de van Dale. Als literator ben ik eerder lui dan moe. Ik heb nooit zin om zelf een keer een nieuw kleurrijk beeld uit te vinden. Ik zou dat eventueel kunnen doen natuurlijk, maar daar heb ik ook de tijd niet voor. Waarom trouwens de mensen daar mee lastig vallen. Er is al genoeg informatie te verwerken. Het regende en we werden nat. Laat dit als beschrijving der situatie volstaan. Laten we geen tijd verliezen met het zoeken naar overbodige tierlantijnen. Ik had evengoed kunnen zoiets kunnen schrijven als: ‘daar kledderde het water uit de hemelsluizen als paardenzeik uit de gleuf ener drachtige merrie zodat wij er in geen tijd uitzagen als verzopen luizigaards met onze natte rattenkoppen.’ Dat is allemaal tijdverlies. Ik heb gehoord dat mails die uit meer dan twee zinnen bestaan niet meer worden gelezen.
Het regende hard. Heel de zomer was in het water gevallen. Het was immers eindelijk nog een keer een ouderwetse Belgische zomer. Een zomer zoals we er vroeger hadden. Een zomer zonder zonneschijn. Die zomers herinner ik mij uit de jaren zeventig en tachtig. Het geheugen is selectief. Het verleden is een fictie die in onze hersenen wordt gevormd en voortdurend aangepast aan de huidige omstandigheden en onze gemoedsgesteldheid. Dat heb ik ergens gelezen. Zoveel originele gedachten heb ik niet. Ik geloof zelfs dat alles al een keer is gezegd. Met al die mensen op de aarde en al die berichten en die stortvloed aan informatie kan dat niet anders. Het is een wiskundig gegeven. Alles is al een keer gezegd maar het kan geen kwaad het af en toe een keer te herhalen en dit voor de duidelijkheid. Ook dat heb ik al een keer gelezen. Het staat op de eerste bladzijde van de Kapellekensbaan van Lous-Paul Boon.
Dat het vaak regende deze zomer werd al veelvuldig geduid. Onder andere door de weerberichtenmakers. Ik hoorde het vorige week nog op de radio. Het was op de regionale omroep. De weerman zei dat het flink geregend had deze zomer. Ook die dag waren er tal van buien geweest. Daardoor waren de meeste mensen niet buiten gekomen. Integendeel, ze waren binnen gebleven want dan werden ze niet nat en bleven ze van de weeromstuit droog. Ik dacht nog: dit wisten we al maar het is goed dat deze man dit nog maar een keer herhaalt, voor de duidelijkheid, en ook voor de archieven, zodat mensen die in een later tijdperk leefden zouden weten dat het in 2005 op die dag flink geregend had. Wat zeg ik, het had water gegoten, het was een ware zondvloed! Als postmoderne Noachs maakten we aanstalten arken te bouwen en lijf en leden en ons vee en alle dieren op de aarde te redden van een gewisse verdrinkingsdood, zodanig veelvuldig vielen Gods tranen op dit tot ondergang gedoemde zondige oord dat wij ons behouden huis noemen.
Mij kon het niet veel schelen dat het zo hard regende. Dit was eindelijk nog eens een gewone doordeweekse, Belgische zomer zoals die in mijn herinnering altijd bestaan had. We waren die subtropische zomers van de jongste jaren al gewend geraakt en de mensen waren niet content. Het moest altijd dertig graden zijn, vonden ze. Ik zelf ben van het principe dat in dat Hollandse spreekwoord zo treffend wordt beschreven: Neen heb je en ja kun je krijgen. Dat is een goed principe. We moeten er van uitgaan dat het zal regenen. Dat is de normale situatie. Wanneer de zon dan toch schijnt dan is dat meegenomen. Maak dan uw borst maar nat. Dat is weer zulk een uitdrukking die al bestaat en gewoon in de van Dale staat. Dan moeten we niet op zoek gaan naar een nieuwe sfeervolle uitdrukking of een kleurrijk beeld. Ik herinner mij legendarische Torhoutfestivals die compleet in het water waren gevallen. Heel de dag liep ik daar te bibberen als, hoe zal ik het zeggen, als iemand die bibberde van de kou en dit door de regen die mij had nat gemaakt. Ik had maar honderd frank meegekregen van moeder en die waren al op. Ik had honger en ik had dorst en ik had kou. Elvis Costello stond op het podium. Ik stond er met nog een paar honderd man op te kijken als een uil op een kluit. Plots brak een aantal seconden lang de zon door het duistere, gezwollen zwerk. Er steeg uit de kleine massa een gejuich op dat horen en zien deed vergaan. Elvis Costello, die onnozelaar, dacht dat het voor hem was de mensen juichten maar het was voor de zon dat wij juichten.

LUC DE VOS