JAH RULES!

Naar de Gentse feesten gaan is helemaal niet lastig. Stop toch allemaal met klagen. Weet u wat er bijvoorbeeld lastig is: alleen thuis zitten met een kind dat diarree heeft en niet weet waar kruipen van miserie en dat staat te bleiten aan uw oren tot u er compleet zot van wordt. Dat is lastig!

Ik had vroeger, ik spreek van meer dan vijftien jaar geleden, een jobje op de Gentse feesten. En dat was ook lastig. Ik was werkloos en ik moest gaan doppen. Mijn dop stelde bijna niets voor en ik moest dringend wat bijverdienen. Via vriendjespolitiek werd ik aangenomen bij de krant Het Volk om als tijdelijke freelancer wat verslagjes te maken over de nachtelijke concerten op de Gentse Feesten. Ik had die gasten van Het Volk wijsgemaakt dat ik journalistiek had gestudeerd en dat ik ook licenciaat in de germaanse filologie was. Ik was helemaal geen licenciaat. Integendeel, ik was keihard gebuisd.
De baas van de krant had mij de opdracht gegeven heel de nacht rond te trekken, van de Koornmarkt naar Sint-Jacobs. In plaats van gewoon ergens op mijn gemak te blijven hangen liep ik heel de nacht heen en weer om toch maar niets te missen en ik nam ijverig notities. Ik ben enorm gezagstrouw en ik wil altijd dat de mensen content zijn van mij, zo zit ik nu eenmaal in mekaar. Ik ben nogal zwak van karakter, altijd bang om mensen teleur te stellen. Het is een vloek.
Op het einde van de nacht was ik zo moe als een hond. Maar nu kwam het zwaarste werk: ik moest naar huis rijden met mijn wagentje, helemaal naar Wippelgem in de vroege ochtend om er dat rotartikel zelf nog te schrijven ook natuurlijk. Ik had dat nog nooit gedaan. Ik haalde mijn notities boven die ik met moeite nog kon lezen. Het zweet brak mij al uit. Ik had dus nog niet geslapen en het artikel moest wel voor elf uur in de ochtend binnen zijn, dat was ik nog vergeten te vertellen: ze brachten elke nacht een speciale Gentse Feesten-editie uit van de gazet waar straatverkopers dan vanaf een uur of tien ‘s avonds moesten mee rondleuren. Een fijn initiatief, daar niet van. Het Volk is daarmee begonnen, met die nachtedities. En dan is de Gentenaar dat beginnen na-apen. Ere wie ere toekomt. Of was het toch de Gentenaar die daarmee begonnen is? Ik weet het eerlijk gezegd niet meer.
Maar goed, ik kwam thuis om zeven uur in de ochtend en na een uur zwoegen met mijn stilo op een blad kladpapier had ik een min of meer aanvaardbaar opstel geschreven. Ik had een reggaegroep bezig gezien op de Koornmarkt en het artikel ging in hoofdzaak over het optreden van die bende. Die gasten hadden het voortdurend over hun god Jah. Jah alhier en Jah aldaar. Dat ze Jah respecteerden en dat hun muziek toegewijd was aan Jah, en dat Jah de grootste god aller tijden was. Altijd maar van Jah, Jah en nog eens Jah. Dat had ik ook met zoveel woorden opgeschreven in mijn verslag.
Nu kwam nog het ergste van al: ik moest mijn kladblad nog typen ook. En ik kon helemaal niet typen. Ik had zo’n oude typemachine van mijn broer die nog uit de jaren zestig dateerde. En die werkte sowieso van geen kanten. Op het einde van mijn gezwoeg hing er meer typ-ex op het blad dan inkt, geloof ik. Dan moest ik dat artikel nog gaan doorfaxen. Want e-mail bestond nog niet op het einde van de jaren tachtig. Daarvoor moest ik naar de gazettenwinkel rijden aan de andere kant van het dorp. Toen ik de boel gefaxt had was het net klokslag elf uur. Ik had het gehaald, dat wel. Maar ik was aan het einde van mijn krachten. Toen ik in mijn bed kroop dacht ik: dat moet ik hier nog negen dagen achter elkaar doen, dat hou ik nooit vol.
Toen ik wakker werd om vijf uur in de namiddag was mijn gemoed wat opgeklaard. Ik had dat varkentje toch maar mooi gewassen.
Tegen een uur of tien kwam ik weer aan op Sint-Jacobs. De baas van de gazet stond te glunderen aan het dreupelkot. Hij sprak: ‘Vos, een dikke proficiat! Gij hebt dat goed gedaan, jongen. Ge kunt wel zien dat gij een professioneel journalist zijt. Maar zeg eens een keer, wie is die Jan eigenlijk in uw artikel. Ik zei: ‘Jan? Welke Jan? Ik weet helemaal van geen Jan in mijn artikel.’
Hij overhandigde mij de gazet. Ik las mijn eigen drukwerk. Overal waar ik Jah had geschreven had een of andere bejaarde eindredacteur die waarschijnlijk nog nooit van Jah had gehoord elke Jah in de voornaam Jan veranderd. Wellicht omdat hij had gedacht: hij zal wel Jan bedoelen, maar hij heeft zich iedere keer misschreven.
Later ben ik dan popzanger geworden want dat is een veel makkelijker beroep dan journalist.

LUC DE VOS